volkisraël

Volk Israël

***

Heeft God het Volk Israël verworpen?

Vanaf de tijd van Abraham heeft God een volk gevormd en apart gezet als een heilige natie, toegewijd aan zijn dienst. Hij verloste de Israëlieten uit hun dwangarbeid in Egypte en door middel van Mozes gaf Hij hun een uitgebreide wet om in al hun behoeften als een heilig volk te voorzien. Vervolgens bracht Hij hen in het land Kanaän om zich daar te vestigen, zoals Hij tevo'ren beloofd had. Als een uitverkoren volk bestemd tot een koninkrijk van priesters hadden zij grote voorrechten en ook grote verantwoordelijkheden. God beloofde hen bij gehoorzaamheid aan zijn wet rijkelijk te zullen zegenen. Doch als zij Hem en zijn profeten zouden verachten zouden zij een strenge straf ondergaan en zelfs uit het land verdreven worden. In feite was het merendeel van het volk Gods roeping onwaardig, zodat Hij zei:

"U alleen heb Ik gekend uit alle geslachten van het aardrijk. Daarom zal Ik al uw ongerechtigheden aan u bezoeken." (Am 3:2)

De gevolgen van de verwerping van Christus

Een deel van het volk kwam uit de ballingschap in Babel terug en onder een latere generatie heeft Christus Jezus een krachtig beroep op hen gedaan zich te bekeren. De wijze waarop de joden hierop reageerden is te zien in Jezus' gelijkenissen van de onrechtvaardige pachters van een wijngaard. Na de slaven van de eigenaar, die tot hen waren gezonden, te hebben mishandeld hebben zij zijn zoon verworpen en gedood. "Daarom;" voegde Jezus aan de gelijkenis toe, "Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt.''' (Mt 21:43)

Is dit volk nu voorgoed verstoten?

Geen verstoten volk.

In Romeinen 9-11geeft de apostel Paulus een uitvoerig antwoord·hierop in een beslist 'Neen'.

Let er goed op dat Paulus het hier heeft over de natie Israël, waarvan hij schrijft: "zij zijn Israëlieten, hunner is de. aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften; hunner zijn de vaderen en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus". Op zijn vraag: "God heeft zijn volk toch niet verstoten?" geeft hij het ondubbelzinnige antwoord: "Volstrekt niet!". Met een zinspeling op een profetie dat de Joden over de steen, te weten een gekruisigde Jezus, zouden struikelen en ter aarde vallen, stelt hij weer de vraag: Zullen zij voorgoed op de grond liggen? Nogmaals is zijn antwoord een stellige ontkenning: "Volstrekt niet!" Ondanks hun tekortkomingen zijn ze, zegt de apostel, "geliefden om der vaderen wil" - precies dezelfde reden"voor de wonderbaarlijke uit tocht uit Egypte! "Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk."

“Heeft God dan zijn volk verstoten? Volstrekt niet. Ik ben zelf een Israeliet, van het geslacht van Abraham, uit de stam Benjamin.” (Ro 11:1 WV78)

“Hebben zij zich dan zo gestoten, dat zij ten val zijn gekomen? Dat niet, maar als gevolg van hun misstap ging het heil naar de heidenen, opdat zij zelf jaloers zouden worden.” (Ro 11:11 WV78)

“Al staan zij vijandig tegenover het evangelie maar dat is uw winst toch blijven wij Gods vrienden krachtens zijn uitverkiezing, omwille van de aartsvaders. Want God kent geen berouw over zijn genadegaven noch over zijn roeping.” (Ro 11:28-29 WV78)

“Immers, zij zijn Israelieten, hun behoort de aanneming tot zonen, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de beloften; van hen zijn de aartsvaders en uit hen komt de Christus voort naar het vlees. God, die boven alles verheven is, zij gezegend tot in eeuwigheid! Amen.” (Ro 9:4-5 WV78)

“maar omdat Jahwe u liefhad en Hij de eed aan uw vaderen gestand wilde doen, daarom heeft Hij u met sterke hand uit het slavenhuis geleid en u verlost uit de macht van Farao, de koning van Egypte.” (De 7:8 WV78)

“maar alleen met uw vaderen heeft Jahwe zich verbonden, omdat Hij hen liefhad, en uit alle volken heeft Hij u, hun nakomelingen, uitverkoren. Zo is het heden.” (De 10:15 WV78)

De profeten die Israëls verstrooiing voorspelden hebben ook hun uiteindelijke terugkeer naar het land van hun vaderen voorzegd.

“Vrees dus niet, Jakob, mijn dienaar - godsspraak van Jahwe -, wees niet bang, Israel: Ik bevrijd u en uw kinderen uit het verre land van hun gevangenschap. Dan woont Jakob weer ongestoord en veilig, zonder dat iemand hem opschrikt. Want Ik ben bij u om u te redden - godsspraak van Jahwe -. Met alle volken, waarover Ik u verstrooid heb, reken Ik voor goed af, maar met u doe Ik dat niet. Wel tuchtig Ik u zoals ge verdient; Ik laat u niet ongestraft.” (Jer 30:10-11 WV78)

“Volken, hoor het woord van Jahwe; maak het op de verste eilanden bekend: Hij die het volk van Israel verstrooid heeft, brengt het ook weer bijeen. Hij hoedt het als een herder zijn kudde.” (Jer 31:10 WV78)

“In die tijd leid Ik u terug; in die tijd, dat Ik u verzamel, breng Ik u, voorwaar, tot eer en roem onder alle volken van de aarde, wanneer Ik voor uw ogen u in uw vroegere staat herstel, zegt Jahwe.” (Sef 3:20 WV78)

Een deel van het volk zou in zijn eigen land hersteld worden vóór de komst van Christus, nog steeds in ongeloof in Hem, en het middelpunt zijn van een groot conflict tussen de naties der wereld.

“Er komt een tijd dat Ik mijn volk Israel en Juda in hun vroegere staat herstel, zegt Jahwe, en hen terugbreng naar het land, dat Ik hun vaderen in bezit had gegeven, godsspraak van Jahwe -.” (Jer 30:3 WV78)

“Wee! Dit is de grote dag, met geen ander te vergelijken. Het is een angstige tijd voor Jakob, maar hij wordt er uit gered,” (Jer 30:7 WV78)

“(4:1) ‘Want weet het wel: in die dagen, in die tijd, als Ik Juda en Jeruzalem herstel, (4:2) breng Ik alle volken bijeen en doe hen dalen naar het dal van Josafat. Daar begin Ik met hen een rechtsgeding over mijn volk en mijn erfdeel, Israel, dat zij onder de volkeren hebben verstrooid; zij hebben mijn land verkaveld” (Joe 3:1-2 WV78)

“Op die dag zal Ik van Jeruzalem een zwaar te tillen steen voor alle volken maken; al degenen die hem optillen zullen er zich bloedig aan verwonden. Tegen hem zullen alle naties van de aarde samenspannen.” (Zac 12:3 WV78)

Ze zouden uit hun benauwdheid worden verlost door de verschijning van Christus Jezus en in bittere droefheid wegens hun eeuwenlange verwerping van Hem hun Messias erkennen en vergiffenis zoeken.

“Op die dag zal Jahwe de burgers van Jeruzalem beschutten: de man die wankelde zal op die dag als David worden, het huis van David zal als een God worden, als de engel van Jahwe aan hun spits. Op die dag zal Ik erop uit zijn, al de volken die tegen Jeruzalem zijn opgetrokken te verdelgen. Maar over het huis van David en de bevolking van Jeruzalem zal Ik een geest van mededogen uitstorten, die hen tot bidden brengt. Dan zullen zij opzien naar hem, die zij doorstoken hebben, en over hem een rouwklacht houden, zoals men die houdt over de enige zoon; zij zullen om hem klagen, zoals men klaagt om de eerstgeborene.” (Zac 12:8-10 WV78)

“Op die dag zal er voor het huis van David en voor de burgers van Jeruzalem een open bron zijn, die zonde en onreinheid wegwast.” (Zac 13:1 WV78)

Het volk zal gezuiverd worden, de weerspannigen uitgeschift worden en de overigen weer hersteld in het land van hun voorvaderen op grond van Gods nieuwe verbond in Christus. Zij zullen in het land wonen gedurende Christus' vrederijk.

“Ik zal u onder de herdersstaf doen doorgaan en aan een telling onderwerpen. Ik zal uit u verwijderen degenen die opstandig en kwaadwillig zijn tegenover Mij; uit het land waar ze als vreemden vertoeven zal Ik ze wegleiden, maar op de grond van Israel zullen ze niet komen, en gij zult erkennen dat Ik Jahwe ben.” (Eze 20:37-38 WV78)

“Er komt een tijd - godsspraak van Jahwe - dat Ik met Israel en Juda een nieuw verbond sluit; geen verbond zoals Ik met hun voorvaderen gesloten heb, toen Ik hen bij de hand heb genomen om hen uit Egypte te leiden. Want dit verbond hebben zij verbroken, ofschoon Ik hun meester was - godsspraak van Jahwe -. Dit is het nieuwe verbond dat Ik in de toekomst met Israel sluit: Ik schrijf mijn wet hun binnenste, Ik grif ze in hun hart. Ik zal hun God, en zij zullen mijn volk zijn. Dan hoeft niemand een ander nog voor te houden: ‘Leer Jahwe kennen.’ Want iedereen, groot en klein, kent Mijn al - godsspraak van Jahwe -. Ik vergeef hun misstappen, Ik denk niet meer aan hun zonden.” (Jer 31:31-34 WV78)

“Ik breng haar bewoners bijeen uit alle landen waarheen Ik hen in mijn grimmige toorn en mijn grote woede verdreven heb; Ik breng hen terug naar deze plaats en laat hen er veilig wonen. Zij zullen mijn volk zijn en Ik hun God. Ik maak hen een van hart en een van zin, zodat ze Mij altijd zullen vereren, voor hun eigen welzijn en dat van hun kinderen. Ik sluit met hen een eeuwig verbond; Ik keer Mij nooit meer van hen af en blijf hen goed doen. De eerbied voor Mij leg Ik in hun hart, zodat ze Mij nooit meer verlaten. Ik zal er vreugde in vinden hen gelukkig te maken. Met heel mijn hart en heel mijn ziel plant Ik hen voorgoed in dit land. Dit zegt Jahwe: Zoals Ik nu zware rampen over dit volk heb gebracht, zo zal Ik over hen de weldaden brengen, die Ik beloofde.” (Jer 32:37-42 WV78)

(Bijbelfragmenten uit de Willibrord 1978 Bijbelvertaling)

Voor een meer uitgebreide behandeling van dit onderwerp schrijf de Broeders in Christus

voor een gratis exemplaar van het boekje:

ISRAËL IN GODS HEILSPLAN