sterfelijkheid

Sterfelijkheid

Elk levend wezen is gebonden aan de dood.

Sterfelijke mens

Dood voor allen

De dood komt tot eenieder van ons en er is geen ontsnappen aan.

Wij kunnen er niet buiten dat ons zondig lichaam tot een punt zal komen dat het volledig zal wegrotten of op gaan tot as.

“In het zweet zult ge werken voor uw brood, tot gij terugkeert naar de grond, waaruit gij zijt genomen: gij zijt stof, en tot stof keert gij terug.’” (Ge 3:19 WV78)

“De mens doet Gij weer worden tot stof; Gij spreekt: ‘wordt weder stof, mensenkinderen!’” (Ps 90:3 WV78)

“Wendt Ge uw aanschijn af, zij bezwijken, onttrekt Gij hun de adem, zij sterven: zij keren weder tot stof;” (Ps 104:29 WV78)

"3 Stelt UW vertrouwen niet op edelen, Noch op de zoon van de aardse mens, aan wie geen redding toebehoort. 4 Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn grond; Waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten." (Ps 146:3-4 NWV)

"Waarlijk, de zonen van de aardse mens zijn een ademtocht," (#Ps 62:9)

De Broeders in Christus geloven dat de dualistische opvatting dat de mens zou bestaan uit een onsterfelijke ziel in een tijdelijk lichaam van de Griekse filosofie afkomstig is en in strijd is met de Bijbel. Dit inzicht, dat direct verband houdt met wat er bij de dood gebeurt, en vroeger fel bestreden werd, wordt intussen door vele christenen gedeeld.

De mens in zijn totaliteit is geheel sterfelijk en de enige hoop op eeuwig leven is gericht op de opstanding van het lichaam bij Christus’ wederkomst.

De MenselijkeNatuur

Als wij beweren christenen te zijn behoren wij te erkennen dat wij zondaars zijn en sterfelijk, zonder hoop op leven anders dan in Christus:

Mozes:

“Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren” (Genesis 3.1)

De Psalmen:

“Vertrouwt niet op edelen, op een mensenkind, bij wie

geen heil is; gaat zijn adem uit, dan keert hij weder tot

zijn aarde, te dien dage vergaan zijn plannen” (Psalm 146.3,4)

Jesaja:

“Alle vlees is gras, en al zijn schoonheid als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af” ( Jesaja 40:6,7)

Jacobus:

“Want gij zijt een damp, die voor een korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt” (Jacobus 4:14)

Petrus:

“Want alle vlees is als gras en al zijn heerlijkheid als een bloem in het gras; het gras verdort en de bloem valt af” (1 Petrus 1:24,25)

De Bijbel maakt duidelijk dat wij sterfelijk zijn: alleen wanneer wij dit erkennen kunnen wij waarlijk uitzien naar de behoudenis die ons daarin wordt aangeboden.

Ontslapen.

De Broeders beschouwen de opgestane zoon van God als Heer en als “de eersteling van hen, die ontslapen zijn” en geloven dat zijn volgelingen pas “bij zijn komst” Gods gave van onsterfelijkheid zullen ontvangen. Als dienaars van Hem moeten zij eerst voor zijn rechterstoel rekenschap afleggen van hun levenswijze in de wereld. Zij vertrouwen op zijn genade om op die dag zich te mogen bevinden onder diegenen die “waardig gekeurd” zullen worden eeuwig leven te ontvangen om als onsterfelijke vorsten en priesters een heilzame invloed te kunnen uitoefenen tot zegen van de bewoners der aarde.

(#Isa 17:5-6) 5 Dit heeft Jehovah gezegd: „Vervloekt is de fysiek sterke man die op de aardse mens vertrouwt en die werkelijk vlees tot zijn arm stelt en wiens hart zich van Jehovah zelf afkeert. 6 En hij zal stellig worden als een eenzame boom in de woestijnvlakte en zal niet zien wanneer het goede komt, maar hij moet in verschroeide plaatsen in de wildernis verblijven, in een ziltachtig land dat niet bewoond is.

(#Job 12:10 In wiens hand de ziel is van al wat leeft En de geest van alle menselijk vlees?

(#Ps 104: 29) Verbergt gij uw aangezicht, zij raken ontsteld. Neemt gij hun geest weg, zij blazen de laatste adem uit, En tot hun stof keren zij terug.

(#Ec 8:8) Geen mens heeft macht over de geest, om de geest tegen te houden; noch is er enige heersende macht op de dag van de dood; noch is er enig verlof tijdens de oorlog. En goddeloosheid zal geen ontkoming verschaffen aan hen die zich eraan overgeven.

(#Ps 90:3) Gij doet de sterfelijke mens tot gruis terugkeren, En gij zegt: „Keert terug, GIJ mensenzonen."

(#Ec 3:20) Allen gaan naar één plaats. Zij zijn allen uit het stof ontstaan, en zij keren allen tot het stof terug.

(#Job 34:15) Zal alle vlees te zamen de laatste adem uitblazen, En de aardse mens, die zal regelrecht tot het stof terugkeren.

(#Job 14:10 Maar een fysiek sterke man sterft en ligt overwonnen neer; En een aardse mens blaast de laatste adem uit, en waar is hij?

(#Job 17:11) Mijn eigen dagen zijn voorbijgegaan, mijn eigen plannen zijn verscheurd, De wensen van mijn hart.

(#Ec 9: 4-6) 4 Want met betrekking tot een ieder die met alle levenden verenigd is, bestaat er vertrouwen, omdat een levende hond beter af is dan een dode leeuw. 5 Want de levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust, ook hebben zij geen loon meer, want de gedachtenis aan hen is vergeten. 6 Ook hun liefde en hun haat en hun jaloezie zijn reeds vergaan, en zij hebben tot onbepaalde tijd geen deel meer aan iets wat onder de zon moet worden gedaan.

(#Ro 5:12) Daarom, zoals door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, en aldus de dood zich tot alle mensen heeft uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden.

De Bijbel en de toekomst

Kenmerkend voor de broederschap is de sterke toekomstverwachting. De Broeders zien uit naar de vervulling van Christus’ belofte dat Hij met openlijke majesteit bekleed naar de aarde terug zal komen als de door God aangestelde Koning, om een samenleving van rechtvaardig­heid en vrede tot stand te brengen. Zij zien in het gedeeltelijke herstel van een ongelovig Israכl tot een onafhankelijke staat in eigen land een van de door God gegeven tekenen dat Christus’ wederverschijning op-handen is. Zij geloven ook dat het volk Israël nadat het bekeerd en gezuiverd is, een voorname plaats zal hebben in het Godsrijk op aarde.

Verlossing van zonde en dood

Gods strikte gerechtigheid maakte het voor de mensheid onmogelijk zelf in een loskoper te voorzien (Ps 49:6-9). Maar daardoor traden Gods liefde en barmhartigheid nog duidelijker aan het licht, want hij hield zich aan zijn eigen vereisten en betaalde een zeer hoge prijs door het leven van zijn eigen Zoon te geven om in de loskoopprijs te voorzien (Ro 5:6-8). Wilde deze Zoon met de volmaakte Adam overeenkomen, dan moest hij mens worden. God bewerkte dit door het leven van zijn Zoon vanuit de hemel naar de schoot van de joodse maagd Maria over te brengen (Lu 1:26-37; Jo 1:14). Aangezien Jezus’ leven niet afkomstig was van een menselijke vader die van de zondaar Adam afstamde, en aangezien Gods heilige geest Maria ’overschaduwde’ — kennelijk vanaf het tijdstip van de ontvangenis tot aan Jezus’ geboorte — werd Jezus geboren zonder dat er door overerving zonde of onvolmaaktheid aan hem kleefde en was hij als het ware „een onbesmet en onbevlekt lam”, welks bloed als offer aanvaardbaar was (Lu 1:35; Jo 1:29; 1Pe 1:18, 19). Tijdens zijn hele leven bleef hij zondeloos en diskwalificeerde zich derhalve niet (Heb 4:15; 7:26; 1Pe 2:22). Daar hij „aan bloed en vlees” deel had, was hij een naaste bloedverwant van de mensheid, en hij bezat datgene wat waardevol genoeg was om de mensheid terug te kopen of te bevrijden, namelijk zijn eigen volmaakte leven, dat hij ondanks beproevingen op rechtschapenheid rein had bewaard. — Heb 2:14, 15.

De christelijke Griekse Geschriften maken duidelijk dat de verlossing van zonde en dood inderdaad geschiedt door de betaling van een prijs. Van christenen wordt gezegd dat zij „met een prijs gekocht” zijn (1Kor 6:20; 7:23) en een „eigenaar [hebben], die hen heeft gekocht” (2Pe 2:1), en Jezus wordt voorgesteld als het Lam dat ’werd geslacht en dat met zijn bloed uit elke stam en taal en elke natie personen voor God heeft gekocht’ (Opb 5:9). In deze teksten wordt het werkwoord a·go·ra’zo gebruikt, dat eenvoudig „op de markt [a’go·ra] kopen” betekent. Paulus gebruikte het verwante woord e·xa·go·ra’zo (loskopen) om te tonen dat Christus door zijn dood aan de paal ’hen die onder de wet stonden, loskocht’ (Ga 4:5; 3:13). Maar de gedachte van loskoop of verlossing wordt vaker en vollediger tot uitdrukking gebracht door het Griekse woord lu’tron en verwante termen.

Lu’tron (van het werkwoord lu’o, dat „losmaken” betekent) werd door Griekse schrijvers speciaal gebruikt als zij doelden op de prijs die werd betaald om krijgsgevangenen los te kopen of slaven te bevrijden. (Vgl. Heb 11:35.) Op de twee plaatsen in de Schrift waar het voorkomt, wordt het gebruikt om te verklaren dat Christus ’zijn ziel als een losprijs in ruil voor velen’ heeft gegeven (Mt 20:28; Mr 10:45). Het verwante woord an·ti·lu’tron staat in 1 Timotheüs 2:6. In Parkhursts Greekand English Lexicon to the New Testament wordt over de betekenis ervan gezegd: „een losprijs, loskoopprijs, of veeleer een overeenkomstige losprijs”. Parkhurst citeert Hyperius als volgt: „Er wordt terecht een prijs door aangeduid waarmee gevangenen uit de hand van de vijand worden losgekocht; en dat soort van ruil waarbij het levenvan de een wordt losgekocht met het leven van de ander.” Hij besluit met te zeggen: „Aristoteles gebruikt het werkwoord [an·ti·lu’tro·o] daarom voor het loskopen vanleven met leven” (Londen, 1845, blz. 47). Christus heeft zich dus „als een overeenkomstige losprijs voor allen” gegeven (1Ti 2:5, 6). Andere verwante woorden zijn lu·tro’o·mai, „door losprijs bevrijden” (Tit 2:14; 1Pe 1:18, 19), en a·po·lu·tro’sis, „verlossing door losprijs” (Ef 1:7, 14; Kol 1:14). Deze woorden worden op soortgelijke wijze gebruikt als de hierboven beschouwde Hebreeuwse termen. Ze beschrijven niet een gewoon kopen of bevrijden, maar een verlossing of een loskoop, een bevrijding door het betalen van een overeenkomstige prijs.