menselijkenatuur

Menselijke Natuur

Het eigene van het menselijk wezen.

DE MENSELIJKE NATUUR

Als wij beweren christenen te zijn behoren wij te erkennen dat wij zondaars zijn en sterfelijk, zonder hoop op leven anders dan in Christus:

Mozes

“Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren” (Genesis 3.1)

De Psalmen:

“Vertrouwt niet op edelen, op een mensenkind, bij wie

geen heil is; gaat zijn adem uit, dan keert hij weder tot

zijn aarde, te dien dage vergaan zijn plannen” (Psalm 146.3,4)

Jesaja

“Alle vlees is gras, en al zijn schoonheid als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af” (Jesaja 40:6,7)

Jacobus

“Want gij zijt een damp, die voor een korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt” (Jacobus 4:14)

Petrus

“Want alle vlees is als gras en al zijn heerlijkheid als een bloem in het gras; het gras verdort en de bloem valt af” (1 Petrus 1:24,25)

De Bijbel maakt duidelijk dat wij sterfelijk zijn: alleen wanneer wij dit erkennen kunnen wij waarlijk uitzien naar de behoudenis die ons daarin wordt aangeboden.

DE STAAT VAN DE DODEN

Als wij beweren christenen te zijn

behoren wij te erkennen dat het graf een plaats is waar geen bewustzijn heerst, en dat alleen opstanding aan die toestand een einde kan maken:

De Psalmen

“Want in de dood is Uwer geen gedachtenis; wie zou U

loven in het dodenrijk?” (Psalm 6:6)

Hizkia

“Want het dodenrijk looft U niet, de dood prijst U niet; wie in de groeve zijn neergedaald, hopen niet op uw

trouw” (Jesaja 38:18)

Petrus

“David is èn gestorven èn begraven, en zijn graf is bij ons tot op deze dag... Want David is niet opgevaren naar de

hemel” (Handelingen 2:29, 34)

Paulus

“Indien Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof zonder vrucht, dan zijt gij nog in uw zonden. Dan zijn ook zij, die in Christus ontslapen zijn, verloren. Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen” (1 Corinthiërs 15:1 7-19)

Het dodenrijk is in de Bijbel de plaats van stilte en vergetelheid waarallen heengaan.

De dood komt tot eenieder van ons en er is geen ontsnappen aan.

Wij kunnen er niet buiten dat ons zondig lichaam tot een punt zal komen dat het volledig zal wegrotten of op gaan tot as.

“In het zweet zult ge werken voor uw brood, tot gij terugkeert naar de grond, waaruit gij zijt genomen: gij zijt stof, en tot stof keert gij terug.’” (Genesis 3:19 WV78)

“De mens doet Gij weer worden tot stof; Gij spreekt: ‘wordt weder stof, mensenkinderen!’” (Psalmen 90:3 WV78)

“Wendt Ge uw aanschijn af, zij bezwijken, onttrekt Gij hun de adem, zij sterven: zij keren weder tot stof;” (Psalmen 104:29 WV78)

"3 Stelt UW vertrouwen niet op edelen, Noch op de zoon van de aardse mens, aan wie geen redding toebehoort. 4 Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn grond; Waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten." (Psalmen 146:3-4 NWV)

(Psalmen 62:9) Waarlijk, de zonen van de aardse mens zijn een ademtocht,

(Jesaja 17:5-6) 5 Dit heeft Jehovah gezegd: „Vervloekt is de fysiek sterke man die op de aardse mens vertrouwt en die werkelijk vlees tot zijn arm stelt en wiens hart zich van Jehovah zelf afkeert. 6 En hij zal stellig worden als een eenzame boom in de woestijnvlakte en zal niet zien wanneer het goede komt, maar hij moet in verschroeide plaatsen in de wildernis verblijven, in een ziltachtig land dat niet bewoond is.

(Job 12:10 In wiens hand de ziel is van al wat leeft En de geest van alle menselijk vlees?

(Psalmen 104: 29) Verbergt gij uw aangezicht, zij raken ontsteld. Neemt gij hun geest weg, zij blazen de laatste adem uit, En tot hun stof keren zij terug.

(Prdikers 8:8) Geen mens heeft macht over de geest, om de geest tegen te houden; noch is er enige heersende macht op de dag van de dood; noch is er enig verlof tijdens de oorlog. En goddeloosheid zal geen ontkoming verschaffen aan hen die zich eraan overgeven.

(Psalmen 90:3) Gij doet de sterfelijke mens tot gruis terugkeren, En gij zegt: „Keert terug, GIJ mensenzonen."

(Predikers 3:20) Allen gaan naar één plaats. Zij zijn allen uit het stof ontstaan, en zij keren allen tot het stof terug.

(Job 34:15) Zal alle vlees te zamen de laatste adem uitblazen, En de aardse mens, die zal regelrecht tot het stof terugkeren.

(Job 14:10 Maar een fysiek sterke man sterft en ligt overwonnen neer; En een aardse mens blaast de laatste adem uit, en waar is hij?

(#Job 17:11) Mijn eigen dagen zijn voorbijgegaan, mijn eigen plannen zijn verscheurd, De wensen van mijn hart.

(Preidikers 9: 4-6) 4 Want met betrekking tot een ieder die met alle levenden verenigd is, bestaat er vertrouwen, omdat een levende hond beter af is dan een dode leeuw. 5 Want de levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust, ook hebben zij geen loon meer, want de gedachtenis aan hen is vergeten. 6 Ook hun liefde en hun haat en hun jaloezie zijn reeds vergaan, en zij hebben tot onbepaalde tijd geen deel meer aan iets wat onder de zon moet worden gedaan.

(Romeinen 5:12) Daarom, zoals door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, en aldus de dood zich tot alle mensen heeft uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden.

"13 Welaan nu, GIJ die zegt: „Vandaag of morgen zullen wij naar deze stad trekken en daar een jaar doorbrengen, en wij zullen zaken doen en winst maken", 14 terwijl GIJ niet weet wat UW leven morgen zal zijn. Want GIJ zijt een nevel, die voor een korte tijd verschijnt en dan verdwijnt. " (Jacobus 4:13-14 NWV)

- - -

(Job 14:1) De mens, uit een vrouw geboren, Leeft korte tijd en is verzadigd van beroering.

(Psalmen 39:5) Zie! Gij hebt mijn dagen slechts weinige gemaakt; En mijn levensduur is als niets voor uw ogen. Waarlijk, iedere aardse mens, ook al staat hij vast, is niets dan een ademtocht. Sela.

(Psalmen 39:6) Waarlijk, als een schaduwbeeld wandelt een man rond. Waarlijk, tevergeefs zijn zij onstuimig. Men stapelt dingen op en weet niet wie ze zal vergaren.

(Predikers 6:12) Want wie weet wat voor goeds een mens in het leven heeft gedurende het getal der dagen van zijn ijdele leven, wanneer hij ze doorbrengt als een schaduw? Want wie kan de mens vertellen wat er na hem zal gebeuren onder de zon?

(Psalmen 90:10-12) 10 De dagen van onze jaren zijn op zichzelf genomen zeventig jaren, En indien wegens bijzondere kracht, tachtig jaren; Toch is dat waarop ze aandringen moeite en schadelijke dingen; Want het zal stellig snel voorbijgaan, en wij vliegen heen. 11 Wie kent de sterkte van uw toorn En uw verbolgenheid overeenkomstig de vrees voor u? 12 Toon [ons] hoe onze dagen eigenlijk zó te tellen Dat wij een hart van wijsheid bekomen.

(Psalmen 102:3) Want mijn dagen zijn ten einde gelopen net als rook, En mijn beenderen zelf zijn roodgloeiend gemaakt als een vuurhaard.

(Psalmen 119:83) Want ik ben geworden als een leren zak in de rook. Uw voorschriften ben ik niet vergeten.

(#1Pe 24:24-24 24) Want „alle vlees is als gras, en al zijn heerlijkheid is als een bloesem van het gras; het gras verdort, en de bloem valt af, 25 maar wat Jehovah zegt, blijft in eeuwigheid".