kleinekuddeenbeleidvolleslaaf

Belgische Christadelphians

Kleine kudde en beleidvolle slaaf

Op verzoek brengen wij hier een anders verloren artikel van de Vrije Christenen. (Voor de voetnota's gelieve handmatig naar de bodem van de pagina te gaan) (De inhoud er van hoeft niet volledig in overeenstemming te zijn met het Christadelphian denken)

Wie zijn de "kleine kudde" en de "getrouwe beheerder"?

Nota: Dit artikel is speciaal geschreven om Jehovah’s Getuigen te helpen een schriftuurlijke kijk over dit onderwerp te verkrijgen. Het is onze oprechte wens als vereniging Vrije Christenen ook deze mensen te helpen en aan te moedigen terug te keren naar het eerste-eeuwse christendom dat model staat voor de werking van het Lichaam van Christus door de eeuwen heen en dit tot zijn openbaring met zijn heilige engelen.

© 2002 Beweging Vrije Christenen – Alle rechten voorbehouden.

Jezus zegt in Lukas 12:32: “Vreest niet, kleine kudde, want het heeft UW Vader goedgedacht U het koninkrijk te geven”

Waarom een artikel over de “kleine kudde”? Enkele groeperingen geloven dat Jezus het hier in Lukas 12:32 over een afgezonderde, speciale groep van christenen heeft. Zij hebben het over een groep die beperkt is tot letterlijk 144.000 christenen, of de hele Kerk, het Lichaam van Christus of degenen die met Hem in de hemelen zullen regeren.[1]

Laten we, om een duidelijke begrip te krijgen van “wie” die kleine kudde is of om “wie” het gaat, eerst het verslag met zijn context lezen.

Lukas 12:22-54: 22Toen zei hij tot zijn discipelen: „Daarom zeg ik U: Weest niet langer bezorgd voor UW ziel, met betrekking tot wat GIJ zult eten, of voor UW lichaam, met betrekking tot wat GIJ zult aantrekken. 23 Want de ziel is meer waard dan voedsel en het lichaam dan kleding. 24 Let eens goed op de raven: ze zaaien niet en ze oogsten niet, en ze hebben geen schuur of voorraadkamer, en toch voedt God ze. Hoeveel meer zijt GIJ waard dan vogels? 25 Wie van U kan door bezorgd te zijn een el aan zijn levensduur toevoegen? 26 Indien GIJ daarom het geringste nog niet kunt doen, waarom dan bezorgd te zijn voor de overige dingen? 27 Let eens goed op hoe de leliën groeien; ze zwoegen niet en spinnen niet; maar ik zeg U: Zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid was niet als een van deze getooid. 28 Indien God nu de plantengroei op het veld, die er vandaag is en morgen in een oven wordt geworpen, aldus bekleedt, hoeveel te meer zal hij dan U bekleden, kleingelovigen! 29 Houdt er daarom mee op te zoeken wat GIJ zult eten en wat GIJ zult drinken, en verkeert niet langer in angstige spanning; 30 want al deze dingen streven de natiën der wereld vurig na, maar UW Vader weet dat GIJ deze dingen nodig hebt. 31 Zoekt niettemin voortdurend zijn koninkrijk, en deze dingen zullen U worden toegevoegd.

32 Vreest niet, kleine kudde, want het heeft UW Vader goedgedacht U het koninkrijk te geven.33 Verkoopt al wat U toebehoort en geeft gaven van barmhartigheid. Maakt U beurzen die niet verslijten, een onuitputtelijke schat in de hemelen, waar geen dief bij komt en geen mot verteert. 34 Want waar UW schat is, daar zal ook UW hart zijn.

35 Houdt UW lendenen omgord en UW lampen brandend, 36 en weest als mensen die op hun meester wachten wanneer hij van de bruiloft terugkeert, om hem, als hij aankomt en klopt, terstond te kunnen opendoen. 37 Gelukkig zijn de slaven die de meester bij zijn aankomst wakend vindt! Voorwaar, ik zeg U: Hij zal zich omgorden en hen aan tafel doen aanliggen en zal langskomen en hen bedienen. 38 En wanneer hij in de tweede of zelfs in de derde nachtwake aankomt en hen aldus aantreft, gelukkig zijn zij! 39 Maar weet dit, dat indien de heer des huizes had geweten op welk uur de dief zou komen, hij voortdurend gewaakt zou hebben en niet in zijn huis zou hebben laten inbreken. 40 Houdt ook GIJ U gereed, want de Zoon des mensen komt op een uur dat GIJ het niet waarschijnlijk acht.”

41 Toen zei Petrus: „Heer, zegt gij deze illustratie tot ons of ook tot allen?”42 En de Heer zei: „Wie is werkelijk de getrouwe, de beleidvolle beheerder, die door zijn meester over diens lichaam van bedienden zal worden aangesteld om hun te rechter tijd hun mate van voedselbenodigdheden te blijven geven? 43 Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn aankomst daarmee bezig vindt! 44 Ik zeg U naar waarheid: Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen.45 Maar indien die slaaf ooit in zijn hart zou zeggen: ’Mijn meester komt nog lang niet’, en zou beginnen de dienstknechten en de dienstmaagden te slaan, en te eten en te drinken en dronken te worden, 46 dan zal de meester van die slaaf komen op een dag waarop hij [hem] niet verwacht en op een uur dat hij niet weet, en hij zal hem met de grootste strengheid straffen en hem zijn deel met de ontrouwen toewijzen. 47 Dan zal de slaaf die de wil van zijn meester heeft begrepen, maar zich niet heeft gereedgemaakt of niet volgens zijn wil heeft gehandeld, veel slagen ontvangen. 48 Degene echter die [de wil] niet heeft begrepen en daarom dingen heeft gedaan die slagen verdienen, zal er weinige ontvangen. Ja, van een ieder aan wie veel werd gegeven, zal veel worden geëist; en van hem aan wie men het toezicht over veel heeft gegeven, zal men meer dan gebruikelijk is eisen.

49 Ik ben gekomen om een vuur te ontsteken op de aarde, en wat blijft mij nog te wensen over indien het reeds ontstoken is? 50 Ik moet inderdaad met een doop worden gedoopt, en hoe benauwt het mij totdat het is volbracht! 51 Meent GIJ dat ik gekomen ben om vrede te geven op de aarde? Volstrekt niet, zeg ik U, maar veeleer verdeeldheid. 52 Want van nu af zullen er vijf in één huis verdeeld zijn, drie tegen twee en twee tegen drie. 53 Zij zullen verdeeld zijn, vader tegen zoon en zoon tegen vader, moeder tegen dochter en dochter tegen [haar] moeder, schoonmoeder tegen haar schoondochter en schoondochter tegen [haar] schoonmoeder.”

54 Toen zei hij verder ook tot de scharen: „Wanneer GIJ in westelijke streken een wolk ziet opkomen, zegt GIJ terstond: ’Er komt een stortbui’, en zo gebeurt het ook.

Als wij het verslag vanaf vers 1 lezen dan zien we dat Jezus zich richt tot Zijn “discipelen”.

In de directe context van vers 32 heeft Jezus Zijn apostelen onderwezen dat ze niet overmatig bezorgd dienen te zijn omtrent hun materiële behoeften maar het koninkrijk der hemelen op de eerste plaats dienen te stellen. Het onderwerp is de angst voor materiële zaken. In deze context zegt Jezus: “Verkoop je bezittingen en geef de opbrengst aan wie tekort hebben. Zorg dat je een beurs krijgt die nooit opraakt, waar dieven niet bij kunnen en waar de mot niet aan vreet.”[2] Dit zou grote moed van deze discipelen vergen. [3]

Welke andere conclusie kunnen we trekken uit het feit dat Jezus zich richtte tot Zijn “kleine kudde” apostelen om hun bezittingen te verkopen en aan de armen te geven? Moeten we Jezus’ aanmaning tot deze “kleine kudde” letterlijk nemen? Uit de levenswijze van de apostelen kunnen we opmaken dat zij Jezus’ woorden ernstig namen.[4] De apostel Paulus bevestigde dit jaren later toen hij schreef: “Tot op dit moment lijden wij [de apostelen] honger en dorst; wij hebben nauwelijks kleding en worden mishandeld. Wij hebben nergens een thuis en doen zwaar werk met onze handen.”[5]

Er zijn thans religieuze groeperingen die beweren deze “kleine kudde” te zijn. Toch bezitten sommige van deze groeperingen onroerende goederen die vele miljoenen waard zijn. Zij hebbenbeleggingen en investeringen in verzekeringen en andere winstgevende zaken. Indien ze beweren deze “kleine kudde” te zijn dan dienen ze Jezus’ woorden “verkoop al wat u toebehoort en geef gaven van barmhartigheid” in hun leven toe te passen. Maar helaas passen sommige groeperingen die zich de “kleine kudde” noemen dit niet toe, maar stapelen rijkdommen op en dit vaak ten koste van hun schaapjes.

De "beleidvolle slaaf"

Nadat Jezus de “kleine kudde” had getroost, vertelde Hij een gelijkenis over slaven die wakker moeten blijven totdat hun meester terugkomt. Hierop vraagt Petrus: “Is dit voor iedereen bestemd? Of voor ons alleen?”[6] Jezus stelt een retorische vraag als antwoord op Petrus’ vraag: “Wie is werkelijk de getrouwe beheerder, de beleidvolle die de Heer zal aanstellen over de bedienden om hun ter rechter tijd hun graanportie te geven?”[7] Later herhaalt Jezus deze vraag in een andere context, deze van Zijn tweede komst of tegenwoordigheid in koninklijke heerlijkheid met Zijn engelen om de heiligen bij zich te brengen.[8] In de meest letterlijke zin waren Jezus’ Apostelen de “beleidvolle slaven” die geestelijk voedsel aan het huisgezin des Heren zouden uitdelen. De Apostelen vormden het fundament waarop de Kerk of Gemeente van Christus verder werd gebouwd.[9]Zolang zij leefden, vormden ze een afweermiddel tegen de afval van de Kerk.[10] Aangezien Jezus verwachtte zo’n slaven ten tijde van Zijn komst te vinden, is het aanneembaar dat anderen een apostolische, herderlijke, voedende taak in het huisgezin des Heren op zich zouden nemen of hun mede-slaven zouden voeden gedurende de eeuwen die zouden volgen[11].

Is er nu sprake van één slaaf of een collectieve slaafklasse? Dat Jezus het niet over één enkele slaaf heeft, wordt algemeen aangenomen daar zoals we reeds zeiden de Apostelen deze slaven waren. Als groep vormden zij de “slaaf” bij uitstek. Ieder individueel lid van de Apostelen was een slaaf. Waren zij de enigen die deel uitmaakten van deze slaaf? Sommigen die geloven dat zij thans het herstelde volk van God zijn, geloven dat hun “stichter(s)” deze beleidvolle slaaf(klasse) is en dat Jezus Christus door deze persoon of groep van personen de gemeenten voedt.[12]

Maar waar zegt Jezus dat Hij via een select groepje personen, laat staan één persoon Zijn Gemeente zou voeden en verzorgen? Wij geloven dat afzonderlijke personen in de gemeenten als “beleidvolle slaven” optreden, maar dat het de bedoeling is dat elke afzonderlijke christen “beleidvol en getrouw” is.

Van de oudsten wordt gezegd dat zij de gemeente dienen te weiden en dat indien zij dit goed doen, zij voor altijd zullen delen in de heerlijkheid van onze Heer Jezus Christus. Wij kunnen dit lezen in 1 Petrus 5:2-4: “Wees goede herders voor de kudde van God. Doe dat niet omdat het nu eenmaal moet, maar omdat u graag wilt doen wat God van u vraagt. Doe het ook niet om er beter van te worden, maar omdat u daartoe bereid bent. Probeer niet de baas te spelen over mensen die u zijn toevertrouwd, maar wees een voorbeeld voor hen. Dan zal de Opperherder u voor altijd laten delen in Zijn heerlijkheid en eer.”

Vergelijk dit nu eens met Matthéüs 24:45-51 en merk de parallellen op tussen de “trouwe en verstandige slaaf” en wat hierboven van oudsten wordt verwacht: “Wie van jullie gedraagt zich als een trouwe en verstandige knecht? Als iemand die ervoor zorgt dat alle anderen in het huis op tijd hun eten krijgen? Het is goed dat een knecht bij de thuiskomst van zijn meester met zijn werk bezig is. Zo’n knecht krijgt het beheer over al zijn bezittingen. Maar als zo iemand slecht is en bij zichzelf zegt: ‘Mijn meester komt nog lang niet terug,’ en hij begint de andere knechten te mishandelen en leeft er maar op los en bedrinkt zich, dan komt zijn meester op een moment dat hij hem helemaal niet verwacht. Dan zal hij de slechte knecht folteren en naar de plaats van de huichelaars laten brengen. Daar is wroeging en verdriet.”[13]

Hebt u de parallellen opgemerkt? Herders van een kudde leiden de schapen naar grazige weiden. Goede oudsten geven de gemeente goed geestelijk voedsel. Zij handelen als een goede en getrouwe slaaf die verantwoordelijk is voor het huisgezin van slaven. Deze “hoofdslaaf” is ook maar een slaaf, maar de meester heeft hem toezicht gegeven over het huisgezin om het te besturen. Wanneer de oudsten dit doen, zullen ze een grote beloning in het hemelse koninkrijk ontvangen. Het zou duidelijk moeten zijn dat de taken van oudsten in de gemeente nauwkeurig overeenkomen met deze van de beschrijving van de “getrouwe en beleidvolle slaaf” in Jezus’ gelijkenis.Hoe kunnen we staven dat Jezus door plaatselijke oudsten de gemeenten leidt en niet door een soort ‘opvolgers van de Apostelen’ of één individu?

Als we ons richten tot de eerste hoofdstukken van Openbaring, dan zien we dat Jezus zich richt tot de “engel” van de zeven gemeenten in het huidige Turkije. De meeste bijbelgeleerden zijn het erover eens dat met deze “engel” van elke gemeente de plaatselijke oudste wordt bedoeld. Opmerkelijk is dat Jezus zich niet richt tot een besturend groepje christenen ergens in Jeruzalem of elders om de gemeenten raad te geven. Neen, hij handelt rechtstreeks met de oudste en zal persoonlijk in de gemeente optreden indien er iets fout loopt. Deze zeven gemeenten zijn een afbeelding van alle gemeenten te allen tijde en wat vooral belangrijk is, ze toont ons aan hoe toen en nú Jezus de gemeenten leidt. Buiten de plaatselijke oudsten waren er reizende oudsten die als leraren, evangeliepredikers en herders de gemeenten bezochten en door toespraken de broeders en zusters opbouwden.

We kunnen dit lezen in Efeziërs 4:11-14: “En hij heeft sommigen gegeven als apostelen, sommigen als profeten, sommigen als evangeliepredikers, sommigen als herders en leraren, met het oog op het terechtbrengen van de heiligen, voor het werk der bediening, tot opbouw van het lichaam van de Christus, totdat wij allen geraken tot de eenheid in het geloof en in de nauwkeurige kennis van de Zoon van God, tot een volwassen man, tot de mate van wasdom die tot de volheid van de Christus behoort; opdat wij niet langer kleine kinderen zouden zijn, heen en weer geslingerd als door golven en her- en derwaarts gevoerd door elke wind van leer door middel van de bedriegerij van mensen, door middel van listigheid in het beramen van dwaling.”[14] De verschillende bedieningen zijn er om alle christenen tot volwassenheid in het geloof te brengen. Deze mannen dragen een grotere verantwoordelijkheid en Jakobus’ waarschuwing in zijn brief is terecht: “… niet velen van u moeten leraren worden want hun wacht een zwaarder oordeel”.[15] Het zal ons duidelijk zijn dat de oudsten en in het bijzonder degenen die een aandeel hebben aan de vijfvoudige bediening, “beleidvolle” slaven van de meester dienen te zijn die hun medebroeders en -zusters geestelijk voeden.

Dat oudsten als “beleidvolle” slaven het huisgezin des Heren dienen te voeden, blijkt ook uit de lijst van vereisten voor oudsten in Titus 1:7: “Want een opziener moet als Gods beheerder vrij van beschuldiging zijn, niet eigenzinnig, niet tot gramschap geneigd, geen dronken ruziemaker, niet iemand die slaat, niet belust op oneerlijke winst” – Letterlijk: „huishouder; huisbestuurder.” Gr.: oi·ko'no·mon; Lat.: di·spen·sa·to'rem.

Ook de apostel Paulus spreekt hierover: “Men beschouwe ons dan aldus: als ondergeschikten van Christus en beheerders van heilige geheimen Gods. Wat in dit geval bovendien van beheerders wordt verwacht is, dat elkeen getrouw wordt bevonden.”[16]

Sommigen beperken de “getrouwe en beleidvolle” slaaf tot de Apostelen met inbegrip van Paulus, de apostel der natiën. Zij verwijzen naar 1 Korinthiërs 4:1-2 waar staat: „Men beschouwe ons dan aldus: als ondergeschikten van Christus en beheerders van heilige geheimen Gods. Wat in dit geval bovendien van beheerders wordt verwacht is, dat elkeen getrouw wordt bevonden.”Zij beperken “ons” tot de Apostelen met inbegrip van de apostel der natiën, Paulus. Maar Paulus heeft het hier over “ons” en dat is over hemzelf, Cefas en Apollos.[17] Apollos behoorde niet tot de groep der Apostelen. Paulus heeft het hier in wezen over hetzelfde als de retorische vraag van Jezus in Lukas 12:42 over “de getrouwe beheerder”. In zijn opmerkingen tot de Korinthiërs rekende Paulus Apollos tot deze getrouwe beheerders. Dit toont aan dat de eerste-eeuwse christenen niet enkel de Apostelen tot deze groep van dienaren voor de gemeente rekenden.

Betekende dit nu dat het voeden beperkt was tot de oudsten? Neen, want God geeft gaven aan degenen die hierom vragen en ze dienen tot opbouw van de Gemeente.[18] In principe zou elke christen een aandeel moeten hebben aan het geestelijk voeden van anderen. Toch maakt de Schrift duidelijk dat er in de Gemeente geestelijk bekwame mannen zouden zijn die de kudde zouden voeden. Enkele teksten die dit ondersteunen zijn:

„En ik wil U herders geven naar mijn hart, en zij zullen U stellig weiden met kennis en inzicht.” – Jeremia 3:15

„En ik wil over hen herders verwekken die hen werkelijk zullen weiden, en zij zullen niet meer bevreesd zijn, noch zullen zij met enige verschrikking geslagen worden, en er zullen er geen gemist worden”, is de uitspraak van Jehovah.” – Jeremia 23:4

„Voor de derde maal zei hij tot hem: „Simon, zoon van Johannes, hebt gij genegenheid voor mij?” Petrus werd bedroefd dat hij voor de derde maal tot hem zei: „Hebt gij genegenheid voor mij?” Daarom zei hij tot hem: „Heer, gij weet alle dingen; gij weet toch dat ik genegenheid voor u heb.” Jezus zei tot hem: „Voed mijn schaapjes.” –Johannes 21:17

„Schenkt aandacht aan UZELF en aan de gehele kudde, onder welke de heilige geest U tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente van God te weiden, welke hij met het bloed van zijn eigen [Zoon] heeft gekocht.” –Handelingen 20:28

„Weidt de kudde Gods die aan UW zorg is toevertrouwd, niet onder dwang, maar gewillig; noch uit liefde voor oneerlijke winst, maar bereidwillig.” – 1 Petrus 5:2

Is de taak van de “beleidvolle slaaf” slechts van geestelijke aard? Neen, de zorg voor de kudde omvat ook materiële hulp. Individuele christenen kunnen hun financiële middelen aanwenden om behoeftige christenen en niet-christenen te helpen. Wij hebben het voorbeeld van Barnabas die een stuk land verkocht en het geld aan de Apostelen gaf.[19] In de vroege geschiedenis van de Gemeente hielden de Apostelen zich bezig met reliefwerk ten behoeve van de broeders en zusters. Dit alles is in overeenstemming met Jezus’ gelijkenis van de schapen en de bokken. De gelijkenis gaat over degenen die als schapen in het koninkrijk worden toegelaten. Het zijn degenen die de geringsten van hun broeders “materieel” hebben ondersteund. Ze hebben de hongerige broeders of zusters gevoed, de zieken verzorgd en de vervolgden bezocht. Merk op dat er niet over geestelijke dingen wordt gesproken. Iedere christen dient er belangstelling voor te hebben hoe hij door Jezus als een schaap kan worden herkend. Het dient ons niet te ontgaan dat de bokken in deze gelijkenis niet degenen zijn die iets slechts of verkeerds hebben gedaan, maar zij die hebben nagelaten hun broeders en zusters goed te doen op bovenvernoemde terreinen.

Wie is het “huispersoneel”?[20]

De idee dat er vooraanstaande christenen in de Gemeente zijn, is een onschriftuurlijke gedachte. Jezus zei dat er in Zijn Gemeente geen heersende klasse zou zijn, maar dat allen broeders en zusters van elkaar zouden zijn. We kunnen dit lezen in het volgende verslag: “Toen de tien anderen dit hoorden, werden zij verontwaardigd op de twee broers. Jezus riep hen echter bij zich en zei: „GIJ weet dat de regeerders der natiën over hen heersen en de groten autoriteit over hen oefenen. Zo is het onder U niet; maar wie onder U groot wil worden, moet UW dienaar zijn, en wie onder U de eerste wil zijn, moet UW slaaf zijn. Evenals de Zoon des mensen niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen.” – Mattheüs 20:24-28[21]

Hiermee willen we duidelijk maken dat de “beleidvolle slaaf” niet een klasse van geestelijke leiders is in de meest traditionele zin van deze term. Het onderscheid tussen geestelijken en leken stamt niet uit de apostolische tijd, maar is een ontwikkeling die zich door de eeuwen heen heeft voorgedaan.

Met betrekking tot de “beleidvolle slaaf” dienen we niet te vergeten dat het gaat om een gelijkenis. In de Grieks-Romeinse wereld stond een medeslaaf, die omwille van zijn bekwaamheid, loyaliteit en gaven door zijn meester was aangesteld om over de gang van zaken te waken, aan het hoofd van een groot ‘huisgezin’ van slaven. Deze “hoofdslaaf” regelde het reilen en zeilen van de medeslaven. In wezen is dit het beeld dat Jezus ons voorhoudt. De leden van Gods huisgezin, de Gemeente of het Lichaam van Christus, is dit “huispersoneel”, dat gevoed wordt door hun medebroeders, gaven in mensen.

Wat betekent het “over al zijn bezittingen” te worden aangesteld en wanneer zal dit plaats vinden?

In zowel Lukas’ als Matthéüs’ verslag zegt de meester dat wanneer de slaaf zich van zijn taken heeft gekweten, hij zal aangesteld worden “over al zijn bezittingen”. Wat zijn deze bezittingen?De gelijkenissen die Jezus vertelde nadat hij had gesproken over de “beleidvolle” en de “boze” slaaf, zijn een waardevolle hulp om te ontdekken wat deze bezittingen zullen zijn. We vinden deze gelijkenissen terug in het Evangelie van Matthéüs hoofdstuk 25.[22] Eerst geeft Jezus een gelijkenis van tien maagden die dwaas of “beleidvol” zijn. Wat is de kern van deze gelijkenis? “Waakt daarom voortdurend, want jullie weten noch de dag noch het uur.”[23]

Dan gaat Jezus verder en geeft nog een gelijkenis van drie slaven die elk een verschillend aantal geldstukken ontvangen om er zaken mee te doen. Merk op wat de meester zegt aan de twee slaven die zijn bezittingen hebben vermeerderd: “Wel gedaan, goede en getrouwe slaaf!”[24] Dit heeft dezelfde strekking als de woorden in Matthéüs 24:45 en Lukas 12:42.

Kunnen we hier reeds te weten komen wat de beloning is voor de “beleidvolle en getrouwe” slaven?[25]Niet echt![26] Een parallelle gelijkenis vinden we terug in Lukas 19:11-27. Hier wordt gezegd dat de goede slaven steden ontvangen om het beheer over te voeren.[27] Dit zal plaatsvinden tijdens het Millennium of Duizendjarig Rijk van Christus waarin de getrouwe en beleidvolle christenen met Jezus op aarde zullen regeren.[28] Dit zijn de bezittingen van de Heer Jezus Christus.

Wanneer ontvangen zij deze steden of het beheer over de aarde? Dit ligt nog in de toekomst. Jezus is nog niet teruggekomen om zijn discipelen hun beloning te geven.

Allen die met Jezus verenigd zullen worden, dienen eerst hun vleselijke lichaam af te leggen, want “vlees en bloed kunnen Gods koninkrijk niet beërven”.[29] Nadat allen die hebben beleden christen te zijn uit de dood zijn opgewekt, en de nog in leven zijnde christenen in een oogwenk veranderd zijn in geestelijke schepselen, zullen zij die door Jezus zelf als heiligen zijn goedgekeurd, worden weggerukt, de Heer tegemoet in de hemelen.[30]

Samenvatting

Wij hebben gezien dat de “kleine kudde” de discipelen zijn tot wie Jezus zich rechtstreeks richtte. Eigenlijk kunnen we aannemen dat zijn woorden gericht waren tot de Apostelen. Hij zei hun dat ze hun bezittingen moesten verkopen wat ze ook hebben gedaan. Dit blijkt uitwat Petrus op een later tijdstip tot Jezus zei: “…: „Zie! Wij hebben onze eigen dingen verlaten en zijn u gevolgd.” Hij zei tot hen: „Voorwaar, ik zeg U: Er is niemand die huis of vrouw of broers of ouders of kinderen ter wille van het koninkrijk Gods heeft verlaten, die niet op een of andere wijze vele malen meer zal ontvangen in deze tijdsperiode, en in het komende samenstel van dingen eeuwig leven.”” – Lukas 18:28-30.

De vraag is nu: Hebben degenen die nu zeggen dat zij de “kleine kudde” of een overblijfsel hiervan zijn, net als de Apostelen al hun materiële bezittingen achtergelaten? Of leven zij in een bepaalde mate van luxe, onderhouden door degenen die niet tot deze “klasse” behoren?

We kunnen verwijzen naar de apostel Paulus die had kunnen leven (niet in weelde) van het goede nieuws, maar met zijn handen werkte om niemand tot een dure last te zijn.[31]

De “beleidvolle slaaf” zijn mannen met gaven, in het bijzonder dezen van de vijfvoudige bediening om het huisgezin des Heren op te bouwen: apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraren.[32] Het huisgezin van bedienden zijn alle leden van Christus’ Gemeente. Door de eeuwen heen zijn er beleidvolle slaven van de Meester geweest die hun broeders geestelijk hebben geholpen te volharden, wachtende op de wederkomst van onze Heer. Nergens in de bijbel wordt er gezegd dat deze slaaf in de loop van geschiedenis zou verdwijnen om dan op een bepaald moment weer te verschijnen. Er is nergens sprake van het herstel van de ware aanbidding. Teksten zoals Jesaja 2:1-4 spreken over het herstel van ware aanbidding in Jezus’ dagen en de bekering van heidenen die christenen zouden worden. “Dit is een andere boodschap van de Here [JHVH] aan Jesaja over Juda en Jeruzalem: In de laatste dagen zullen Jeruzalem en de tempel van de Here een grote aantrekkingskracht op de wereld uitoefenen en mensen uit vele landen zullen daar naar toe trekken om de Here te aanbidden. “Kom op”, zal iedereen zeggen, “laten wij de berg van de Here beklimmen, op weg naar de tempel van de Heilige, de God van Israël; daar zal Hij ons Zijn wetten leren en wij zullen ze naleven. Want in die dagen zal de wereld vanuit Jeruzalem worden geregeerd. De Here zal internationale geschillen beslechten; alle volken van de aarde zullen hun wapens veranderen in vreedzame gereedschappen; hun zwaarden zullen zij omsmeden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen. Nergens zal meer oorlog worden gevoerd en niemand zal meer worden opgeleid tot militair.” In de “laatste dagen” van het Joodse tijdperk, dat wil zeggen vanaf Jezus’ doop tot en met de verwoesting van Jeruzalem in 70 n.Chr. zouden mensen uit alle natiën toestromen naar de christelijke Gemeente. In het begin hadden de Apostelen, die het fundament van de Gemeente vormden, hun verblijfplaats in Jeruzalem.[33] We zien dit ook toen Petrus de eerste heiden, een Italiaanse militair, bezocht die een christen werd. ”Toen opende Petrus zijn mond en zei: „Ik bemerk zeer zeker dat God onpartijdig is, maar in elke natie is de mens die vrees voor hem heeft en rechtvaardig leeft, aanvaardbaar voor hem. Hij heeft het volk van Israël de heerlijke boodschap van vrede gebracht, door Jezus Christus, de Here van allen. Jullie weten welk onderwerp in heel Judéa werd besproken, te beginnen van Galiléa na de doop die Johannes predikte, namelijk Jezus, die van Nazareth was, hoe God hem met Heilige Geest en kracht heeft gezalfd, en hij ging het land door, terwijl hij goeddeed en allen gezond maakte die in de macht van de duivel waren, want God was met hem. Wij hebben met eigen ogen gezien wat Hij allemaal heeft gedaan, zowel in Jeruzalem als in heel Israël. Het volk heeft Hem gedood door Hem te kruisigen. – Handelingen 10:34-39

Belangrijk evenwel is dat mannen met gaven zich niet boven hun broeders stellen, maar “getrouw en beleidvol” zijn in het beheer dat hun werd toevertrouwd en wanneer zij zich goed van hun taak hebben gekweten, door hun broeders financieel en geestelijk bij te staan, dan zullen zij een grote beloning ontvangen in het koninkrijk der hemelen.

[1] Enkele groeperingen: De meerderheid van Bijbelonderzoekers en de hieruit voortgesprotenGetuigen van Jehovah. http://www.divineplan.org/RealMedia/fw133-45.htm

[2] Vers 33 – Het Boek-vertaling (HB)

[3] Jezus heeft het vaak over de armen. Zie Lukas 18:18-30. De New Jerusalem Bible heeft een voetnoot bij dit vers 33 (d): “De rijken zijn in gevaar en dat zij aalmoezen dienen te geven wordt onderwezen in Lukas 3:11; 6:30; 7:5; 11:41; 12:33, 34; 14:13; 16:9; 18:22; 19:8; Handelingen 9:36; 10:2, 4, 31”

[4] Handelingen 1 :12, 13; 2:42-46; 4 :34-36; 5 :1-11; 6 :1-6

[5] 1 Korinthiërs 4 :11, 12 – HB

[6] Lukas 12 :41 – HB

[7] Lukas 12 :42 Letterlijk vertaald uit de grondtekst.

[8] Matthéüs 24:45; 30-31

[9] Openbaring 21:14 - vergelijk met Efeziërs 2:19-20

[10] 2 Thessalonicenzen 2:6-7

[11] 1 Timothéüs 3:15

[12]New Testament Metaphors door Anthony Byatt; blz. 128

[13] Het Boek

[14]Nieuwe Wereldvertaling van de Heilige Schrift

[15] Jakobus 3:1

[16] 1 Korinthiërs 4:1-2

[17] 1 Korinthiërs 3:21

[18] 1 Petrus 4:10

[19] Handelingen 4:34-37

[20] In Matthéüs: “Huispersoneel” – Willibrordvertaling; “dienstvolk” – Bosch & Keuningvertaling; “household” – Phillipsvertaling; Grieks: oiketeias

[21] Vergelijk met Matthéüs 23:8-11

[22] De oorspronkelijke Geschriften bevatten geen indeling in hoofdstukken en verzen. Hoofdstuk 25 is gewoon het vervolg van het gesprek dat Jezus met zijn discipelen hield over zijn tweede komst.

[23] Matthéüs 25 :1-13

[24] Matthéüs 25 :21, 23

[25] Merk op dat we hier twee slaven hebben die “getrouw” worden genoemd. Zij krijgen op hetzelfde ogenblik, bij Jezus’ wederkomst, hun beloning.

[26] Zie het artikel: “De slaven en de talenten” (Komt later op onze site!)

[27] Lukas 19 :17, 19.

[28] Openbaring 2 :26, 27 ; 20 :4

[29] 1 Korinthiërs 15 :50-52

[30] 1 Thessalonicenzen 4 :13-18

[31] 1 Thessalonicenzen 2:9; 2 Thess. 3:7, 8; 2 Korinthiërs 11:9

[32] Efeziërs 4 :11-12

[33] Handelingen 2:17; 15:1, 2; Openbaring 21:14