destaatvanonzedoden

Belgische Christadelphians

De Staat van onze doden

DE STAAT VAN DE DODEN

Als wij beweren christenen te zijn

behoren wij te erkennen dat het graf een plaats is waar geen bewustzijn heerst, en dat alleen opstanding aan die toestand een einde kan maken:

De Psalmen

“Want in de dood is Uwer geen gedachtenis; wie zou U

loven in het dodenrijk?” (Psalm 6:6)

Hizkia

“Want het dodenrijk looft U niet, de dood prijst U niet; wie in de groeve zijn neergedaald, hopen niet op uw

trouw” (Jesaja 38:18)

Petrus

“David is èn gestorven èn begraven, en zijn graf is bij ons tot op deze dag... Want David is niet opgevaren naar de

hemel” (Handelingen 2:29, 34)

Paulus

“Indien Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof zonder vrucht, dan zijt gij nog in uw zonden. Dan zijn ook zij, die in Christus ontslapen zijn, verloren. Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen” (1 Corinthiërs 15:1 7-19)

Het dodenrijk is in de Bijbel de plaats van stilte en vergetelheid waarallen heengaan.

# In de Dood Niet Gekend

“(6:6) in de dood wordt Gij niet meer gekend, wie kan U in het dodenrijk loven?” (Psalmen 6:5 WV78)

(Psalmen 6:4-6): 5 Want in de dood wordt van u geen gewag gemaakt; Wie zal u prijzen in Sjeool? "(6:6) in de dood wordt Gij niet meer gekend, wie kan U in het dodenrijk loven?" (Ps 6:5 WV78)

(Genesis 3:18-19): 19 In het zweet van uw aangezicht zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem terugkeert, want daaruit werdt gij genomen. Want stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren."

(Ecclesiasten 9:9-10): 10 Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw kràcht, want er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool, de plaats waarheen gij gaat.

(Ecclesiasten 9:4-5): 5 Want de levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust, ook hebben zij geen loon meer, want de gedachtenis aan hen is vergeten.

(Psalmen 146:3-4): 4 Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn grond; Waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten.

(Psalmen 30:8-9): 9 Wat voor gewin is er in mijn bloed, wanneer ik in de kuil neerdaal? Zal het stof u prijzen? Zal het van uw waarachtigheid vertellen?

(Psalmen 88:10-12): 10 Zult gij ten aanzien van hen die dood zijn een wonder doen? Of zullen zelfs zij die machteloos zijn in de dood, opstaan, Zullen zij u prijzen? Sela. 11 Zal in de grafstede uw liefderijke goedheid worden bekendgemaakt, Uw getrouwheid in [de plaats van de] vernietiging? 12 Zal in de duisternis een door u [bewerkt] wonder bekend worden, Of uw rechtvaardigheid in het land van vergetelheid?

(Jesaja 38:18) 18 Sjeool immers kan u niet prijzen; ja, de dood kan u niet loven. Zij die in de kuil afdalen, kunnen niet hoopvol naar uw waarachtigheid uitzien.

(Psalmen 115:17) 17 Het zijn niet de doden die Jah loven, Noch ook maar iemand van hen die in de stilte afdalen.

(Jesaja 38:11): 11 Ik heb gezegd: „Ik zal Jah, zelfs Jah, niet zien in het land der levenden.

(Johannes 11:13-16): 13 Jezus had echter van zijn dood gesproken. Maar zij meenden dat hij sprak van het rusten in de slaap. 14 Toen zei Jezus daarom ronduit tot hen: „Lazarus is gestorven, 15 en ter wille van U verheug ik mij dat ik daar niet was, opdat GIJ moogt geloven. Maar laten wij naar hem toe gaan." 16 Daarom zei Thomas, die De Tweeling werd genoemd, tot zijn medediscipelen: „Laten wij ook gaan om met hem te sterven."

#Niet bewust en vergeten.

“Zolang iemand leeft is er nog hoopt. Beter een levende hond dan een dode leeuw. Levenden weten tenminste nog dat ze doodgaan, maar doden weten helemaal niets meer. Ze hebben niets meer te verwachten, zelfs hun naam wordt vergeten.” (Predikers 9:4-5 WV78)

4 Want met betrekking tot een ieder die met alle levenden verenigd is, bestaat er vertrouwen, omdat een levende hond beter af is dan een dode leeuw. 5 Want de levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust, ook hebben zij geen loon meer, want de gedachtenis aan hen is vergeten.

“Zoekt het niet bij de groten der aarde, bij een mensenkind dat u niet uitredt; wijkt zijn adem, hij wordt weer tot aarde: op die dag zijn zijn plannen voorbij.” (Psalmen 146:3-4 WV78)

3 Stelt UW vertrouwen niet op edelen, Noch op de zoon van de aardse mens, aan wie geen redding toebehoort. 4 Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn grond; Waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten.

- - -

Waarlijk, de zonen van de aardse mens zijn een ademtocht, (Psalmen 62:9).

(Psalmen 104: 29) Verbergt gij uw aangezicht, zij raken ontsteld. Neemt gij hun geest weg, zij blazen de laatste adem uit, En tot hun stof keren zij terug.

(Predikers 8:8) Geen mens heeft macht over de geest, om de geest tegen te houden; noch is er enige heersende macht op de dag van de dood; noch is er enig verlof tijdens de oorlog. En goddeloosheid zal geen ontkoming verschaffen aan hen die zich eraan overgeven.

“(30:10) ‘Wat wint Gij met mijn heengaan, mijn dalen in de groeve? kan ooit het stof U loven, kan het uw trouw ooit melden?” (Psalmen 30:9 WV78)

9 Wat voor gewin is er in mijn bloed, wanneer ik in de kuil neerdaal? Zal het stof u prijzen? Zal het van uw waarachtigheid vertellen?

In de kuil neerdaal:

„De kuil." Hebr.: sja’chath; T: „het hart van het graf"; LXXSyVg: „het verderf."

(Psalmen 28:1): Tot u, o Jehovah, blijf ik roepen. O mijn Rots, wees niet doof voor mij, Opdat gij u niet stilhoudt tegenover mij En ik niet hoef te worden als zij die in de kuil neerdalen.

(Job 33:28) 28 Hij heeft mijn ziel verlost, opdat ze niet in de kuil zou gaan, En mijn leven zelf zal het licht zien.’

(Psalmen 69:14-15) 15 O moge de snelvlietende stroom van wateren mij niet meesleuren, Noch de diepte mij verzwelgen, Noch de put zijn mond over mij sluiten.

Zal het stof u prijzen:

> (Psalmen 6:5): 5 Want in de dood wordt van u geen gewag gemaakt; Wie zal u prijzen in Sjeool?

(Psalmen 88:10-11) 11 Zal in de grafstede uw liefderijke goedheid worden bekendgemaakt, Uw getrouwheid in [de plaats van de] vernietiging?

(Psalmen 115:16-17) 17 Het zijn niet de doden die Jah loven, Noch ook maar iemand van hen die in de stilte afdalen. “

(Spreuken 10:7) 7 De gedachtenis van de rechtvaardige is tot zegen, maar de naam van de goddelozen — die zal verrotten.

(Spreuken 9:5) 5 Want de levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust, ook hebben zij geen loon meer, want de gedachtenis aan hen is vergeten.

(Psalmen 164:3-4) 4 Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn grond; Waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten.

(Job 14:10) 10 Maar een fysiek sterke man sterft en ligt overwonnen neer; En een aardse mens blaast de laatste adem uit, en waar is hij?

- - -

(Hebreeën 4:13) 13 En geen schepping is voor zijn ogen niet openbaar, maar alle dingen liggen naakt en openlijk tentoongesteld voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap hebben af te leggen.

(Hebreeën 10:38) 38 „Maar mijn rechtvaardige zal wegens geloof leven" en „indien hij terugdeinst, heeft mijn ziel geen behagen in hem".

#

Land van de dusiternis, het verlies, het gemis, het donker, het niets, de vergetelheid, de afsluiting:

(88:11) Wilt Gij wonderen doen aan gestorvenen, zullen schimmen opstaan tot uw lof? (88:12) Verluidt in het graf uw genade, in die troosteloosheid uw trouw? (88:13) Wie zou merken in dat duister uw wonderen? Heeft een in dat land van vergeten van uw gerechtigheid weet?” (Psalmen 88:10-12 WV78)

12 Zal in de duisternis een door u [bewerkt] wonder bekend worden, Of uw rechtvaardigheid in het land van vergetelheid?

Duisternis: Donker land: (Job 10:21-22) 21 Voordat ik heenga — en ik zal niet terugkeren — Naar het land van duisternis en diepe schaduw, 22 Naar het land waar het duister is als het donker, [het land] van diepe schaduw En wanorde, waar het niet méér straalt dan het donker."

(Psalmen 143:2-3) 3 Want de vijand heeft mijn ziel vervolgd; Hij heeft mijn leven zelfs ter aarde verbrijzeld. Hij heeft mij in duistere plaatsen doen wonen, zoals zij die voor onbepaalde tijd dood zijn.

(Psalmen 88:3-6) 4 Ik ben gerekend onder hen die in de kuil afdalen; Ik ben geworden als een fysiek sterke man zonder kracht, 5 Vrijgelaten onder de doden zelf, Als verslagenen die in de grafstede liggen, Aan wie gij niet meer hebt gedacht En die van uw eigen [helpende] hand zijn afgesneden. 6 Gij hebt mij in een kuil van de onderste diepten gelegd, In duistere plaatsen, in een grote afgrond.

Land van vergetelheid: (Psalmen 31:12): 12 Als iemand die dood is [en] niet in het hart, ben ik vergeten; Ik ben geworden als een beschadigd vat;

(Predikers2:16) 16 Want er is tot onbepaalde tijd niet méér gedachtenis aan de wijze dan aan de verstandeloze. In de dagen die reeds aanbreken, wordt iedereen stellig vergeten; en hoe zal de wijze sterven? Mèt de verstandeloze.

(Predikers 8:10) 10 Doch hoewel dit zo is, heb ik de goddelozen begraven zien worden, hoe zij binnenkwamen en hoe zij uit de heilige plaats zelf plachten weg te gaan en dan vergeten werden in de stad waar zij zo gehandeld hadden. Ook dit is ijdelheid.